10 jaar in Ethiopië: Deel 2

De nacht van 4 op 5 november 2008. Ik sta aan te schuiven bij de douane. Ik zie iemand met een bordje met mijn naam op. Hij was de man die ik zocht. Hij werkte voor het ministerie van informatie (dat bestaat daar). De man zou me voor 50 euro een perstoelating geven zodat ik 6 maanden ongestoord foto’s kon trekken en filmen. Hij vroeg 150 euro en liet me uitschijnen dat als ik dat niet betaalde, ik de douane niet zou kunnen passeren. Mijn eerste contact met de lokale cultuur.

Ik heb wat onderhandeld met hem, duidelijk gemaakt dat ik een arme student was en kwam er na lang discussiëren van af met 100 euro. Ik kon doorlopen. In de aankomsthal lag er nog één zak op de bagageband en lagen enkele beveiligingsbeambten te slapen naast de metaaldetector. Ik pakte mijn rugzak, en zonder iemand wakker te maken, liep ik naar buiten. Ik nam een taxi naar een random hotel en checkte in rond half 5 in de ochtend. Op mijn kamer zag ik nog net Barack Obama verkozen worden als president.

dag 1: drugs, bestolen, bedreigd

Later die dag zat ik op mijn hotelkamertje. Ik moest een plan maken. Eten was een eerste stap, een bankrekening moest ik ook hebben en daarvoor moest ik de buurt leren kennen. Ik ging naar buiten. 3 locals stapte op me af en wilde mij wel helpen met de bank. Ik zei dat ik echt geen geld had om hen daarvoor te betalen, dat wilde ze ook niet. Nadat we een bank hadden gevonden die een rekening wilde openen voor een buitenlander vroegen ze of ik mee wilde gaan eten. Dat wilde ik wel, mijn laatste maaltijd was van op het vliegtuig. De jongens waren zelfs zo vriendelijk om de rekening te delen, dat schepte wat vertrouwen. Na het eten wilden ze Khat kauwen. Khat?

dit drietal nam mij die eerste dag mee op schok, de plastiek zakjes was om hun haar te beschermen tegen de regen.

Ik had er al vaag over gehoord. Khat is een lokale drug die volstrekt legaal is in Ethiopië en in de Arabische wereld. Omdat ik er toch ook was om mijn eindwerk te schrijven, leek het mij een goed aanknopingspunt. Ik ging mee. Het drietal nam me mee naar een andere wijk in Addis Abeba, in een klein cafeetje. Er was enkel water en khat, veel khat. De jongens begonnen te kauwen, en ik deed rustig mee, niet te veel. Ik had schrik om high te geraken. Later zou ik doorhebben dat je echt uren op die blaadjes moet kauwen om ook maar iets te voelen. Na een uurtje en best wat kauwen, kwam de rekening. Opeens moest ik wel betalen voor alles. Ik weigerde, dat was niet de afspraak. De eigenaar van het khathuisje toonde het bedrag op een zelfgemaakt rekeningetje en liet ook zien dat hij een mes had. Ik had niet veel keuze om nog eens goed naar het rekeningetje te kijken. Het viel wel mee. Het was bijna 20 euro. 20 euro om 4 mensen Khat te laten kauwen en niet neergestoken te worden. Ik heb nog wat onderhandeld en stapte 12 euro armer buiten, maar wel met de belofte dat ze op de juiste minibus zouden zetten naar mijn hotel. Het was al donker geworden. Toen ik in mijn hotel aankwam, dronk ik een pintje en ging slapen. Ik heb toen bijna 20 uur aan een stuk geslapen.

Hier begon het allemaal

De dagen die erop volgden waren rustiger. Ik stapte veel in de buurt. Mijn wandelingen werden steeds groter, maar ik zorgde ervoor dat ik niet verloren liep, dat is meestal gelukt. Na een week zag ik een oude blanke man zitten aan de ontbijttafel in mijn hotel. Ik ging aan het tafeltje naast hem zitten met de hoop op een gesprek. Hij begon.

“wat brengt jou hier, alleen in Ethiopië?”

“Wel, ik wil hier een jeugdbeweging opstarten”

“In Addis??”

“Ik weet niet zo goed, ik ken niets anders, ik ben hier nog maar een week”.

“Waarom ga je niet naar Hawassa? Dat is een mooi stadje in het zuiden van het land, ik steun daar een schooltje voor arme kinderen. Je kan er misschien mee lesgeven? Ik zal even bellen of ze interesse hebben”

“Veel beter dan hier te blijven zitten. Ga je nog naar daar? Kunnen we samen gaan?”

“Sorry mijn beste, ik vertrek vanavond terug naar Australië.”

Een dag later ben ik de bus opgestapt naar Hawassa. Niemand op de bus kon me zeggen hoe lang die rit ging duren, want niemand sprak Engels. 7 uur later kwamen we aan. Leslie, de Australiër had me nog een hotelletje aangeraden en ik nam contact op met Belay, de schooldirecteur. De volgende dag stond ik  al voor de klas. Een 20-tal kinderen die geen woord Engels spraken. Ze waren dolenthousiast dat ze een blanke leerkracht kregen, elke keer als ik de klas binnen stapte stonden ze recht, ook als ik even in de klas ernaast een krijtje was gaan halen. Ik leerde mijn eerste Amhaarse zinnetje: ‘Cotchebegn’, ‘ga zitten’.

mijn klasje

Het had wat langer geduurd dan ik had gedacht, maar toen ik een week in Awassa was, werd ik ziek. Ik bespaar je de details, maar ik was echt ziek. ’s Ochtends kwam ik uit mijn kamer met één missie: ik moet naar het ziekenhuis. Wat verder zag ik de manager zitten. Een oudere dame met een strenge blik, ik had er wat schrik van, maar stapte toch op haar af. Aynalem heette ze. Ze stuurde me naar een Rode Kruis post op 100 meter van het hotel. Dat bleek een administratief centrum te zijn, ze konden er mij niet helpen. Toevallig was er net een ambulancier die zijn loon kwam ophalen, hij wilde mij wel afzetten in het ziekenhuis. Hij zette zelfs de sirene op, omdat ik dat gewoon ook wel tof vond.

Het ziekenhuis was één chaos. Ik stond in de inkomhal en iedereen liep door elkaar. Ik wist niet wat ik moest doen. Opeens moest ik wegspringen voor een groep mensen die een man in een deken droeg. Hij was zwaar aan het bloeden en is daar toen ook gestorven. Zoiets vergeet je nooit. Wat later sprak ik een dokter aan die mij door het hele proces loodste. Een paar uur later stond ik buiten met de medicatie tegen buiktyfus.

Nebiyu

Stilaan kwam alles in de plooi. Ik gaf elke dag les, leerde mensen kennen, kwam steeds beter overeen met Aynalem en in België was iedereen stilaan gerust dat het goed ging met mij (Ik had natuurlijk niet gezegd dat ik buiktyfus heb gehad, dat zou stom geweest zijn). Aynalem en ik aten vaak samen, meestal was daar ook een Duitse vriendin bij, Sabine. Op een middag riep Aynalem een jongen bij aan tafel. Ze kende hem als één van de straatjongens die in de buurt van het hotel speelden. Ze gaf hem af en toe wat eten. Nebiyu heette de jongen. Zijn leven zou nooit nog hetzelfde zijn sinds die dag, maar dat wist hij nog niet.

Nebiyu december 2008. Hij was onze inspiratie, en is dat nog steeds.